Restauratie van historische fluiten
Het atelier staat bekend om zijn gespecialiseerd werk aan historische instrumenten. Daniël werkt vaak aan restauratieprojecten voor musea en particuliere verzamelaars. Hij wordt door hen op handen gedragen voor zijn historische aanpak. Bij elke restauratie hoort dan ook een lijvig dossier met uitgebreide fotogalerij.
Clair Godfroy Ainé
De restauratie van een uniek instrument.
Historische plaatsing van deze ringkleppenfluit gebouwd door de zoon van Clair Godfroy, Vincent Hypolite, in samenwerking met Louis Lot, gebaseerd op de uitvinding uit 1832 van Theobald Böhm.
voor de restauratie
na de restauratie
Zij signeerden hun instrumenten steeds met Clair Godfroy Ainé. In hoeverre Clair Godfroy Ainé nog een aandeel in de constructie van dit instrument had, kunnen we alleen maar veronderstellen.
Een cartouche met de naam ‘Clair Godfroy ainé à Paris’ met bovenaan een pauwafdruk (vervaagd) en onderaan de monogram CG.
Deze ringkleppenfluit vormt het einde van de evolutie van de conische fluit. Maar in zijn tijd was deze ringkleppenfluit de Rolls-Royce der fluiten.
De tijdsgeest waarin deze fluit werd gebouwd
We beginnen de geschiedenis vanaf het midden van de 18e eeuw omdat deze het meest relevant is om dit instrument van Hippolyte Godfroy en Louis Lot te plaatsen in zijn tijdsgeest.
De gangbare traverso in het midden van de 18e eeuw was een vierdelig houten instrument, bestaande uit een kop-, een midden, stemgedeelte en een voetstuk, conische boring, zes vingergaten en een klep voor D#. Uit de traktaten van J. Quantz en J.G. Tromlitz blijken de beperkingen vooral de intonatie en stemming te zijn. De basis toonladder van de traverso is D-majeur.
Afgezien van de toon D#, waarvoor in de tweede helft van de 17e eeuw een eerste klep wordt toegevoegd, zijn er voor niet-toonladdertonen (van D) vorkgrepen nodig. Deze kwamen de stemming en toonvorming echter niet ten goede. Deze ‘vorkgreep’-tonen klonken dof en vereisten een intonatiecorrectie. Volgens het klankideaal van de barokperiode werd deze onbalans in toonkleur echter niet als een gebrek, maar als een kwaliteit beschouwd.
De veranderingen in de compositie-, uitvoeringspraktijk en het klankidioom rond 1750 vormen de aanleiding voor de verdere ontwikkeling van de fluit. Een beslissende stap op weg naar een instrument met nieuwe klank- en speeltechnische mogelijkheden was het boren van extra gaten voor tonen buiten de D-majeur basisladder en het toevoegen van bijbehorende kleppen. Naast de D#-klep worden aanvankelijk drie kleppen toegevoegd voor de tonen F, G# en B. H.G.Tromlitz zou aan de basis liggen van deze optimalisatie.
De acht-kleppige fluit vormt een cruciale fase in de ontwikkeling van de 'meer'-kleppenfluiten. In de loop van de 19e eeuw wordt het instrument uitgebreid met een hele reeks correctiekleppen, trillerkleppen en hulpmechanismen. Omdat veel fluitbouwers hun eigen kleppensystemen ontwikkelen en zo bijdragen aan een grote verscheidenheid aan fluitmodellen, bestaat er geen instrument dat men als ‘dé meer-kleppenfluit’ kan beschouwen.
De voornaamste voordelen van de 'meer-kleppenfluit' zijn vooral een relatief evenwichtige klank in alle registers en een verbeterde intonatie. De fluitspeler heeft het volledige toonbereik tot zijn beschikking waardoor een beperking tot D majeur als grondtoon en aangrenzende toonsoorten niet langer nodig is. De acceptatie van deze fluit gebeurt echter vrij aarzelend door de relatief onbetrouwbaar kleppenmechaniek en de conservatieve houding van sommige fluitisten om de overstap te wagen.
Pas rond 1800 wint de meer-kleppenfluit het uiteindelijk van de traverso, maar verdringt deze niet volledig. De verscheidenheid aan verschillende modellen van de meer-kleppenfluit met drie tot acht, soms zelfs tien of meer kleppen wordt een algemene deler in de 19e eeuw.
Een nieuw ontworpen fluit met toongaten op de akoestisch meest correcte plaats en met een volledig nieuw kleppensysteem werd in 1832 door Theobald Boehm ontwikkeld. Hij brak volledig met de toenmalige opbouw en toevoeging van kleppen. Lees hier meer daarover.
De manufacture van Godfroy was toen gevestigd in ‘Rue Montmartre 55 à Paris’. Deze fluit vormt de prélude van de grote revolutie die enkele jaren later plaatsvond met de introductie van de cilindrische fluit van Theobald Boehm in 1847 maar dat is dan weer een ander verhaal. Lees hier meer.
Even terug naar deze Godfroy fluit, zijn geschiedenis en restauratie
Deze unieke fluit is vervaardigd onder de vleugels van de Franse fluitbouwer Clair Godfroy Ainé, maar de zaak werd officieel rond 1836 overgelaten aan zijn zoon Hippolyte en zijn schoonzoon L.Lot. Lot was namelijk gehuwd met de dochter van Godfroy Ainé.
De Godfroy-Lot familie, actief van 1814-1888 in Parijs, behoorde samen met Buffet, tot de meest vooraanstaande instrumentenbouwers in Frankrijk. Alhoewel de Parijse academie Godfroy als eerste plaatste in rij van aanbevolen fluitbouwers.
Deze fluit, daterend van 1851, getuigt van de vroege stadia van de baanbrekende veranderingen in de fluitbouw. In een advertentie uit 1837 promootte de firma Godfroy voor het eerst ‘la flûte traversière avec la nouvelle système’. De fluit heeft nr. 546 wat overeenkomt met het bouwjaar 1851 en is in vele opzichten nog in een proefopstelling. (De eerste conische fluit van de firma Godfroy Ainé dateert van 1837, in 1847 waren er al 300 geproduceerd, in 1854 liep dat op tot 900.)
Deze Godfroy-fluit is niet alleen uniek vanwege de vele aanpassingen die Godfroy doorvoerde aan Boehm's basisinstrument. In een eerste fase werden de linker en rechterhandmechaniek gebouwd met een as aan de overzijde.
Wat ook zeer opvallend is, is de bijbehorende b-voet. De geschiedenis leert ons dat Godfroy Ainé aan de basis ligt van de onwikkeling van het c voetstuk op de conische Boehmfluit. Naar mijn bescheiden mening is dit dan ook het eerste b-voetstuk op het Boehmsysteem en allicht ontworpen door Godfroy Ainé zelf, geïnspireerd op zijn c-voet. Weliswaar in een eerste proefopstelling met een vrij broze mechaniek uit zilver. Het gekke is dat het voetstuk in het corpus wordt geschoven in de fluitkist. We kunnen hieruit afleiden dat er nog geen gemaakt was voor deze fluit en dat naar alle waarschijnlijkheid de fluit in een bestaande fluitkist voor c-voet was gelegd.
Restauratie.
Een unieke blik achter de schermen op de transformatie van deze fluit.
In deze eenvoudige doos bevindt zich een driedelig opgebouwd instrument, zoals we dit nu nog kennen, met kopstuk, corpus en b voet.
Ook zijn er enkele zilveren ringen (verticaal geplaatst in enkele houders) aanwezig van verschillende dikten die tussen het kopstuk en het corpus kunnen geschoven worden om de intonatie aan te passen. Hoe breder de ring, hoe lager de fluit intoneert. Waar wij onze hedendaagse fluit intoneren met het verschuiven van het kopstuk, gebeurde dat vroeger met de toevoeging van afsluitringen omdat anders de binnenruimte tussen het corpus en het kopstuk te groot werd en een akoestische interferentie gaf. Deze openingen werden met tussenringen opgevuld om deze interferentie te minimaliseren.
Het houten kopstuk is ingelegd met een mooie zilveren plaat, ingebed in de golving van het hout.
Marqueterie werd in de 19de eeuw vaak toegepast in de meubelindustrie en heeft zich doorgezet in de instrumentenbouw. Deze marqueterie met zilver in plaats van hout is technisch een huzarenstukje gezien de vorming van de lipplaat en de zilveren ring die mooi het aanblaasgat ‘de embouchure’ omsluit.
Het corpus heeft een zilveren mechaniek, een delicate constructie met kleine stoeltjes (pivots) waar het dunne, broze mechaniek tussen is geplaatst. De stoeltjes zijn naar alle waarschijnlijkheid een uitvinding van tijdgenoot Claude Laurent die ze voor het eerst gebruikte op zijn vierkleppige kristallen fluiten.
De buisjes van het mechaniek zijn op maat 'gerold' uit een plaat zilver en zorgvuldig gesoldeerd, een techniek die vakmanschap van het hoogste niveau vereist. De fluit bevat ook restanten van een klein potje vet voor het smeren van de kurk, waardoor het in elkaar schuiven van de fluit eenvoudiger wordt.
De restauratie van dit instrument nam twee jaar in beslag, waarbij zorgvuldig rekening werd gehouden met de geschiedenis van de fluit. Het hout werd grondig gereinigd, gebroken toonschouwen werden onzichtbaar hersteld en het mechaniek werd gereinigd en voorzien van nieuwe olie en polsters. De originele polsters waren bekleed met vilt omhult met geitenleer. Zo ook de nieuwe.
stap 1
stap 2
Het eerste wat diende te gebeuren was een grondige poetsbeurt. Met wattenstaafjes, bevochtigd met een licht zeepsopje, werd het hout van het instrument van binnen en buiten schoon gemaakt.
Sommige toonschouwen waren afgebroken en werden met hetzelfde hout bijna onzichtbaar hersteld.
stap 3
Kopstuk reinigen en opbouw van de dop op de draaibank
stap 4
Reinigen van de mechaniek
Eindresultaat
De restauratie, in nauwe samenwerking met de eigenaar, had tot doel het instrument terug speelbaar te maken, rekening houdend met de fysische tekortkomingen van het broze mechaniek. Alles werd in originele staat behouden op uitzondering van de polsters (dichtingen).
Theobald Boehm
Over Boehms experimenten met meer-kleppenfluiten
Boehms ervaringen met het bouwen van meer-kleppenfluiten vormen het startpunt voor zijn nieuwe ontwerp. Als jongeman bouwt Boehm zelf zijn eerste fluit met vier kleppen volgens een model van Karl August Grenser. In 1828 opent hij zijn eigen fluitenwerkplaats in München en produceert fluiten met acht of negen kleppen naar analogie van de Tromlitzfluit. Boehm realiseert zich dat alle inspanningen om de gelijkheid van tonen en zuiverheid van stemming te bereiken, vruchteloos zijn zolang de spreiding van de vingers bepalend blijft voor het boren van de toongaten.
Akoestiek als stuwende kracht voor een innovatief kleppensysteem
Belangrijke vernieuwingen aan Boehms nieuwe fluit zijn de boring van de toongaten met inachtneming van akoestische overwegingen en een kleppensysteem dat de stappen van de chromatische toonladder volgt. Het maakt het mogelijk om met negen vingers veertien toongaten te bedekken. Het kleiner aantal vingers wordt gecompenseerd door een kleppenmechanisme waarmee het mogelijk is om met één vinger meerdere kleppen tegelijk te bespelen. De positie van de toongaten is niet afhankelijk van de spreiding van de vingers, zoals bij fluiten van oude constructie. Door het nieuwe kleppensysteem worden de toongaten op akoestische correcte punten geplaatst en kunnen alle mogelijke toonverbindingen zuiver en veilig worden gespeeld. In tegenstelling tot de Tromlitzfluit, die bijna uitsluitend gesloten kleppen heeft, heeft de Boehmfluit, met uitzondering van de Dis-klep, open kleppen.
Opvolger van de meer-kleppenfluit: de Ringkleppenfluit
Het model uit 1832, de zogenaamde Ringkleppenfluit, is uitgerust met vijf ringkleppen. Door een ring direct boven het klepgat in te drukken, wordt via een koppeling over een lengteas een klep boven een ander toongat gesloten. Terwijl bij de oude constructiefluit vaak voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse bewegingen van de vingers nodig zijn, maakt het nieuwe mechanisme een spel mogelijk zonder dat de vingers van positie hoeven te veranderen. Het resulterende klepsysteem heeft ook het voordeel dat de bewegingsrichting van de vingers overeenkomt met die van de toonhoogtes.
De ringkleppen-fluit behoudt nog steeds de traditionele binnenboring van de enkel- en meerkleppige fluiten met een cilindrisch geboord kopstuk en een conische, kegelvormig aflopende of vernauwende boring van het middenstuk.
Hoe Boehm de grondlegger bleek voor onze hedendaagse, cylindrische fluit
De aanspraak en klank van lage en hoge tonen blijven echter nog onder de verwachting. Theobald Boehm begreep dat dit alleen kon bekomen worden door een totale verandering van de boring van het corpus. Boehm erkent dat een verbetering van de boorgatenverhoudingen alleen niet te realiseren is met empirische experimenten. Daarom besloot hij de wetenschap om hulp te vragen, en na twee jaar studie van de akoestische principes onder de begeleiding van Professor Dr. Carl Schafhäutl, en na vele experimenten, slaagde hij er eindelijk in 1847 in fluiten te maken volgens een wetenschappelijk gefundeerd systeem. De cilindrische fluit was geboren of nog beter ‘onze hedendaagse fluit’ was geboren.
Louis Lot
Bij velen van ons doet de naam L.Lot hopelijk wel een belletje rinkelen als de eerste Franse fluitbouwer van onze hedendaagse cilindrische instrumenten. Dat was weliswaar ook een uitvinding (1847) van Theobald Boehm die aan Godfroy en Lot de licentie gaf voor de productie in Frankrijk. Deze fluiten zijn zeer gezochte items.
Vergis u echter niet: de cilindrische fluiten van de firma Godfroy Ainé plaats ik persoonlijk op gebied van vakmanschap en toonvorming op een nog hoger niveau. Ze zijn dan ook van museale kwaliteit en zijn de laatste getuigen van de esthetische schoonheid van de romantische franse sonoriteit die men heden ten dage nog zelden hoort.
Ook van L.Lot hebben gelukkig nog vele conische Boehmfluiten de tand des tijds overleefd.
Foto fluit van Louis Lot
Private collectie.
Algemene geschiedenis en evolutie van de dwarsfluit
Wie nog dieper wil graven in de geschiedenis van de 19e eeuwse fluitbouwers, verwijs ik graag door het boek "The Lot & Godfroy families" door T. Giannini.