top of page

Restauratie van historische fluiten

Daniël Vandenbrande restaureert vaak historische fluiten. Zowel musea als particuliere verzamelaars appreciëren zijn grondige, gespecialiseerde historische aanpak.  Bij elke restauratie bezorgt Daniël een lijvig dossier met een uitgebreide fotogalerij.

Clair Godfroy Ainé

De restauratie van een uniek instrument.

Historische plaatsing van deze ringkleppenfluit gebouwd door de zoon van Clair Godfroy, Vincent Hypolite, in samenwerking met Louis Lot, gebaseerd op de uitvinding uit 1832 van Theobald Böhm.

Unieke Godfroy met B voet en stemringen voor de restauratie
voor de restauratie
Unieke Godfroy met B voet en stemringen na de restauratie
na de restauratie

Zij signeerden hun instrumenten steeds met Clair Godfroy Ainé. In hoeverre Clair Godfroy Ainé nog een aandeel in de constructie van dit instrument had, kunnen we alleen maar veronderstellen.

Korte historiek van het instrument

Een cartouche met de naam ‘Clair Godfroy ainé à Paris’ met bovenaan een pauwafdruk (vervaagd) en onderaan het monogram CG.

Deze ringkleppenfluit vormt het einde van de evolutie van de conische fluit. Maar in zijn tijd was ze de Rolls-Royce onder de fluiten. 

De tijdsgeest waarin deze fluit werd gebouwd

Om dit instrument van Hippolyte Godfroy en Louis Lot te plaatsen in zijn tijd, moeten we teruggaan tothet midden van de 18e eeuw.

De toen gangbare traverso was een vierdelig houten instrument, dat bestond uit een kop-, een midden, een stemgedeelte en een voetstuk. Het instrument had een conische boring, zes vingergaten en een klep voor de Dis. Uit de traktaten van J.J. Quantz (1697 - 1773) en J.G. Tromlitz (1725 - 1805) blijken de beperkingen van dit instrument vooral de intonatie en stemming te zijn. De basistoonladder van de traverso is D. 

Afgezien van de toon Dis, waarvoor in de tweede helft van de 17e eeuw een eerste klep wordt toegevoegd, zijn er voor niet-toonladdertonen (van D) vorkgrepen nodig. Deze kwamen de stemming en toonvorming echter niet ten goede. De ‘vorkgreep’-tonen klonken dof en vereisten een intonatiecorrectie. Volgens het klankideaal van de barokperiode werd deze onbalans in toonkleur echter niet als een gebrek, maar als een kwaliteit beschouwd.

De veranderingen in de compositie-, de uitvoeringspraktijk en in het klankidioom rond 1750 vormen de aanleiding voor de verdere ontwikkeling van de fluit. Een beslissende stap op weg naar een instrument met nieuwe klank- en speltechnische mogelijkheden is het boren van extra gaten voor tonen buiten de D basisladder en het toevoegen van bijhorende kleppen. Naast de Dis-klep worden aanvankelijk drie kleppen toegevoegd voor de tonen F, Gis en B. Tromlitz zou aan de basis liggen van deze optimalisatie. 

De acht-kleppige fluit vormt een cruciale fase in de ontwikkeling van de 'meer'-kleppenfluiten. In de loop van de 19e eeuw wordt het instrument uitgebreid met een hele reeks correctiekleppen, trillerkleppen en hulpmechanismen. Omdat veel fluitbouwers hun eigen kleppensystemen ontwikkelen en zo bijdragen tot een grote verscheidenheid aan fluitmodellen, bestaat er op dat moment geen instrument dat men als ‘dé meer-kleppenfluit’ kan beschouwen.

De voornaamste voordelen van de 'meer-kleppenfluit' zijn vooral een verbeterde intonatie en een relatief evenwichtige klank in alle registers. De fluitspeler heeft het volledige toonbereik tot zijn beschikking waardoor een beperking tot de toonsoort D  en zijn aangrenzende toonsoorten, niet langer nodig is. Het relatief onbetrouwbaar kleppenmechaniek van het instrument en de conservatieve houding van sommige fluitisten, zorgen ervoor dat de meer-kleppenfluit in het begin slechts aarzelend aanvaard wordt.

Pas rond 1800 wint de meer-kleppenfluit het uiteindelijk van de traverso, maar verdringt deze niet volledig. In de hele 19e eeuw zullen verschillende modellen van die meer-kleppenfluit (met drie tot acht, soms zelfs tien of meer kleppen) naast elkaar bestaan. 

(In 1832 ontwerpt en ontwikkelt Theobald Böhm een nieuwe fluit met toongaten op de akoestisch meest correcte plaats en met een volledig nieuw kleppensysteem. Hiermee breekt hij volledig met de toenmalige opbouw van de fluit en met de toevoeging van kleppen.  Lees hier meer)

De manufacture van Godfroy was toen gevestigd in ‘Rue Montmartre 55 à Paris’. Deze fluit vormt de prelude van de grote revolutie die enkele jaren later plaatsvond, in 1847, toen Theobald Böhm de cilindrische fluit introduceerde. Maar dat is dan weer een ander verhaal. Lees hier meer.

De Godfroy fluit, zijn geschiedenis en restauratie

Deze unieke fluit is vervaardigd onder de vleugels van de Franse fluitbouwer Clair Godfroy Ainé, De Godfroy-Lot familie, actief van 1814-1888 in Parijs, behoorde samen met Buffet, tot de meest vooraanstaande instrumentenbouwers in Frankrijk. De Parijse academie plaatst Godfroy wel als eerstein de rij van aanbevolen fluitbouwers.

Wanneer Godfroy Ainé zijn atelier officieel rond 1836 overlaat aan zijn zoon Hippolyte en zijn schoonzoon Louis Lot. blijven de nieuwe eigenaars de fluiten signeren met de naam Godfroy Ainé. In hoeverre Clair Godfroy Ainé ook nog een aandeel had bij de bouw van dit instrument kunnen we alleen maar veronderstellen.

Godfroy fluit 1851

Deze fluit uit 1851, getuigt van een vroeg stadium van de baanbrekende veranderingen in de fluitbouw. In een advertentie uit 1837 promootte de firma Godfroy voor het eerst ‘la flûte traversière avec la nouvelle système’. De fluit heeft nr. 546 wat overeenkomt met het bouwjaar 1851 en is in vele opzichten nog in een proefopstelling. De eerste conische fluit van de firma Godfroy Ainé dateert van 1837. In 1847 waren er al 300 van geproduceerd en in 1854 liep dat aantal op tot 900.

Deze Godfroy-fluit is niet alleen uniek vanwege de vele aanpassingen die Godfroy doorvoerde aan Böhms’ basisinstrument. In een eerste fase werden het linker- en rechterhandmechaniek  gebouwd met een as aan de overzijde. 

Linker- en rechterhandmechaniek is gebouwd aan de overzijde
Bijhorende b-voet

Wat ook opvalt, is de bijbehorende b-voet. De geschiedenis leert ons dat Godfroy Ainé aan de basis ligt van de ontwikkeling van het c-voetstuk op de conische Böhmfluit. Naar mijn bescheiden mening is dit dan ook het eerste b-voetstuk op het Böhmsysteem en allicht ontworpen door Godfroy Ainé zelf, geïnspireerd op zijn c-voet. Weliswaar in een eerste proefopstelling met een vrij broze mechaniek uit zilver. Het gekke is dat in de fluitkist het voetstuk in het corpus wordt geschoven. We kunnen hieruit afleiden dat er nog geen kist voor deze fluit bedstond en dat naar alle waarschijnlijkheid de fluit in een bestaande fluitkist voor c-voet was gelegd.

Restauratie.

Een unieke blik achter de schermen op de transformatie van deze fluit. 

In deze eenvoudige doos bevindt zich een driedelig opgebouwd instrument, zoals we dit nu nog kennen, met kopstuk, corpus en b-voet. 

De intonatieringen

Ook zijn er enkele zilveren ringen (verticaal geplaatst in enkele houders) van verschillende dikten die tussen het kopstuk en het corpus geschoven kunnen worden om de intonatie aan te passen. Hoe breder de ring, hoe lager de fluit intoneert. Waar wij onze hedendaagse fluit intoneren met het verschuiven van het kopstuk, gebeurde dat vroeger met de toevoeging van afsluitringen omdat anders de binnenruimte tussen het corpus en het kopstuk te groot werd, wat een akoestische interferentie gaf. Om deze interferentie te minimaliseren, werden deze openingen met tussenringen opgevuld.

Het houten kopstuk is ingelegd met een mooie zilveren plaat, ingebed in de golving van het hout. 

Marqueterie (inlegwerk) dat in de 19de eeuw vaak werd toegepast in de meubelindustrie, zette zich ook door in de instrumentenbouw. Deze marqueterie met zilver in plaats van hout is een technisch huzarenstukje door de vorming van de lipplaat en de zilveren ring die mooi het aanblaasgat, ‘de embouchure’, omsluit.

Het corpus heeft een zilveren mechaniek, een delicate constructie met kleine stoeltjes (pivots) waar het dunne, broze mechaniek tussen is geplaatst. De stoeltjes zijn naar alle waarschijnlijkheid een uitvinding van tijdgenoot Claude Laurent die ze voor het eerst gebruikte op zijn vier-kleppige kristallen fluiten.

De buisjes van het mechaniek zijn op maat 'gerold' uit een plaat zilver en zorgvuldig gesoldeerd, een techniek die vakmanschap van het hoogste niveau vereist. De fluit bevat ook restanten van een klein potje vet voor het smeren van de kurk, waardoor het in elkaar schuiven van de fluit eenvoudiger wordt.

De restauratie van dit instrument nam twee jaar in beslag, waarbij zorgvuldig rekening werd gehouden met de geschiedenis van de fluit. Het hout werd grondig gereinigd, gebroken toonschouwen werden onzichtbaar hersteld en het mechaniek werd gereinigd en voorzien van nieuwe olie en polsters. De originele polsters waren bekleed met vilt, omhuld met geitenleer. Zo gebeurde ook met de nieuwe. 

stap 1

stap 2

Poetsbeurt

Het eerste wat diende te gebeuren was een grondige poetsbeurt. Met wattenstaafjes, bevochtigd met een licht zeepsopje, werd het hout van het instrument van binnen en buiten schoon gemaakt. 

Sommige toonschouwen waren afgebroken en werden met hetzelfde hout bijna onzichtbaar hersteld. 

stap 3

Kopstuk reinigen en opbouw van de dop op de draaibank

stap 4

Reinigen van de mechaniek

Eindresultaat

De restauratie, in nauwe samenwerking met de eigenaar, had tot doel het instrument opnieuw speelbaar te maken, rekening houdend met de fysische tekortkomingen van het broze mechaniek. Alles werd in originele staat behouden op uitzondering van de polsters (dichtingen).

Theobald Böhm

Over Böhms experimenten met meer-kleppenfluiten

De jonge Duitse fluitist en instrumentenbouwer Theobald Böhm (1794 - 1881) bouwt al snel al een eerste fluit met vier kleppen naar een model van Karl August Grenser. In 1828 opent hij zijn eigen fluitenwerkplaats in München en produceert fluiten met acht of negen kleppen naar analogie van de Tromlitzfluit. 

Bij een bezoek aan een concert  in Londen in 1831 is Böhm zwaar onder de indruk van de kracht en de toon van de Engelse fluitspeler Charles Nicholson. In een brief aan Broadwood schrijft Böhm “Als ik Nicholson niet had gehoord zou ik de Böhm-fluit nooit hebben gemaakt.” Böhm realiseert zich dat alle inspanningen om de gelijkheid van tonen en zuiverheid van stemming te bereiken, vruchteloos zijn zolang de spreiding van de vingers bepalend blijft voor het boren van de toongaten. Op basis van zijn ervaringen met het bouwen van meer-kleppenfluiten ontwerpt hij een nieuwe fluit.

Akoestiek als stuwende kracht voor een innovatief kleppensysteem​Belangrijke vernieuwingen aan Böhms nieuwe fluit zijn de boring van de toongaten met inachtneming van akoestische overwegingen en een kleppensysteem dat de stappen van de chromatische toonladder volgt. De fluitspeler kan hierdoor met negen vingers veertien gaten bedekken. Het kleppenmechanisme zorgt er ook voor dat de speler met één vinger meerdere kleppen tegelijk kan spelen. De positie van de toongaten is niet afhankelijk van de spreiding van de vingers, zoals bij fluiten met een oude constructie. Door het nieuwe kleppensysteem worden de toongaten op akoestisch correcte punten geplaatst en kunnen alle mogelijke toonverbindingen zuiver en veilig worden gespeeld. In tegenstelling tot de Tromlitzfluit, die bijna uitsluitend gesloten kleppen heeft, heeft de Boehmfluit, met uitzondering van de Dis-klep, open kleppen.


Opvolger van de meer-kleppenfluit: de Ringkleppenfluit

Het model uit 1832, de zogenaamde Ringkleppenfluit, is uitgerust met vijf ringkleppen. Door een ring direct boven het klepgat in te drukken, wordt via een koppeling over een lengteas een klep boven een ander toongat gesloten. Terwijl bij de oude constructiefluit vaak voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse bewegingen van de vingers nodig zijn, maakt het nieuwe mechanisme een spel mogelijk zonder dat de vingers van positie hoeven te veranderen. Dit nieuwe klepsysteem heeft ook het voordeel dat de bewegingsrichting van de vingers overeenkomt met die van de toonhoogtes. 

De ringkleppen-fluit behoudt nog steeds de traditionele binnenboring van de enkel- en meer-kleppige fluiten met een cilindrisch geboord kopstuk en een conische, kegelvormig aflopende of vernauwende boring van het middenstuk. 

Hoe Böhm de grondlegger wordt voor onze hedendaagse, cilindrische fluit

Ondanks alle aanpassingen die Böhm aan de fluit doorvoert, blijven de aanspraak en de klank van lage en hoge tonen nog onder de verwachting. Böhm begrijpt dat enkel een totale verandering van de boring van het corpus dit probleem kan oplossen. Hij erkent dat een verbetering van de boorgatenverhoudingen niet te realiseren is met empirische experimenten alleen. Daarom gaat hij te rade bij de wetenschap. Na twee jaar studie van de akoestische principes onder de begeleiding van Professor Dr. Carl Schafhäutl, en na vele experimenten, slaagt hij er in 1847 eindelijk in, fluiten te maken volgens een wetenschappelijk gefundeerd systeem. De cilindrische fluit was geboren of nog beter ‘onze hedendaagse fluit’ was geboren.

Louis Lot

De fluitbouwersfamilie Godfroy bestaat uit vijf generaties. Clair Godfroy Ainé wordt geboren in La Couture-Boussey, de  bakermat van de Franse instrumentenbouwers in de 19de eeuw. Wanneer hij rond 1814 naar Parijs verhuist, verwerft hij daar een zekere bekendheid op het vlak van de dwarsfluitenbouw. Zo krijgt hij de goedkeuring van Theobald Böhm om de eerste Franse dwarsfluit met het ringkleppensysteem te bouwen. 


Caroline Joséphine, dochter van Clair, trouwt met Louis Lot (1807-1896), een van de medewerkers van Clair. In 1836 trekt Clair zich terug uit de zaak en die wordt dan geleid door zijn zoon Vincent Hypolite en zijn schoonzoon Louis Lot. De twee gaan in 1854 hun eigen weg. Ze blijven hun instrumenten echter signeren met Clair Godfroy Ainé.

Bij velen van ons fluitspelers leeft de idee dat Louis Lot als eerst een hedendaagse cilindrische fluit bouwde. Het was echter Theobald Böhm die in 1847 de eerste cilindrische fluit bouwde. Hij verleendeaan Godfroy en Lot wel de licentie voor de productie in Frankrijk. Deze fluiten zijn erg gezochte items. 

 

De cilindrische fluiten van de firma Godfroy Ainé staan op het gebied van vakmanschap en toonvorming op een nog hoger niveau dan een Böhmfluit. Ze zijn dan ook van museale kwaliteit en zijn de laatste getuigen van de esthetische schoonheid van de romantische Franse sonoriteit die men vandaag de dagnog zelden hoort. 

 

Gelukkig hebben nog vele conische Böhmfluiten van Louis Lot de tand des tijds overleefd.

Louis Lot fluit

Foto ringkleppenfluit van Louis Lot

Privé collectie.

Algemene geschiedenis en evolutie van de dwarsfluit

Voor wie nog dieper wil graven in de geschiedenis van de 19e eeuwse fluitbouwers, is er het boek “Great Flute Makers of France: The Lot & Godfroy families 1650 - 1900” van Tula Giannini, London, Tony Bingham, 1993

bottom of page